Waardering reistijd auto 16% gedaald, trein 22% gestegen
- Details
- Gepubliceerd op zaterdag, 23 november 2013 11:29
Een klein, maar veelzeggend bericht kwamen we tegen afgelopen week. De waardering van reistijdwinst door automobilisten is flink gedaald de afgelopen jaren, gemiddeld 16% sinds 1997. Onder treinreizigers deed deze ontwikkeling zich niet voor; de trein won juist 22% aan waardering. De cijfers geven aan dat in woon-werkverkeer een uurtje met de trein een hogere waarde heeft dan een uurtje met de auto.
Deze opvallende conclusie trekt het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid in haar rapport "De maatschappelijke waarde van kortere en betrouwbare reistijden." De huidige kengetallen zijn vastgesteld in 1997 en zijn dus wel toe aan een update.
Doel van het onderzoek is om de zogenaamde kengetallen over waardering van reistijdwinst en betrouwbaarheid te updaten. Het belang van dit soort getallen zit hem in het gebruik in kosten-baten-analyses van grote infrastructurele projecten. Komend voorjaar verwachten we de maatschappelijke kostenbatenanalyse (MKBA) van de planstudie Ring Utrecht (verbreding A27 Amelisweerd). De baten van dit project zitten vooral in de (verwachte) kortere reistijden. Even afgezien van het feit dat die kortere reistijd hoogstens enkele tientallen seconden zal zijn op de verbrede A27 (en waarschijnlijk dat al niet): de waardering van die reistijdwinst, uitgedrukt in geld zal nu lager uitvallen.
Dit zal natuurlijk een rol moeten spelen in de beslissing om een miljard euro of meer te steken in de planstudie Ring Utrecht. Of dat ook werkelijk zo is, moet nog blijken. Bij het verschijnen van deze publicatie verklaarde minister Schultz namelijk: "De afname van waardering voor reistijdwinst heeft geen effect op de beleidskeuze tussen alternatieven" (bron: beantwoording vragen projectenboek MIRT 2014). Het ministerie dekt zich al in...
Bekijk hier de cijfers met uitleg over VoT (Value of Time, reistijdwaardering) en VoR (Value of Reliability, waardering van betrouwbaarheid) van auto en OV.
Bron: Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid